Wat zijn de regels van schaken?
Een lekker potje schaken. Dat klinkt fysiek misschien niet zo zwaar, maar je brein werkt echt op volle toeren. Deze denksport, waarbij een potje zo uren kan duren, wordt echt gespeeld door de meest knappe koppen. Het spel is wereldwijd superpopulair en ik ben heel erg benieuwd hoe dat spelletje nou precies in elkaar steekt.
Eigenlijk is het een soort kasteel met allemaal muren eromheen en allemaal mensen in het kasteel. Het wordt heel vaak vergeleken met bijna een soort oorlog of een tactische strijd. Je leeft helemaal in die wereld en dat is heel prettig. Wat ik ook altijd leuk vind aan schaken is dat je met je tegenstander enzo, en dan die leren kennen, en ook dat elke tegenstander andere dingen doet. Dan ga je een paar zetten vooruitdenken. Dan geef je eerst een stuk weg en dan denkt je tegenstander ‘Die is van mij!’. Maar dan win je vervolgens een paar zetten later weer iets terug. En dus op die manier die technieken leren. En de tegenstander kan ook weer zoveel tegenaanvallen bedenken. Je zit gewoon echt wel in een strijd tegen elkaar.
Dit is hoe een schaakbord eruitziet. Je hebt zestien zwarte stukken en zestien witte stukken, 32 in totaal dus. En elk stuk heeft zijn eigen functie. Ieder heeft acht pionnen, twee torens, twee lopers, twee paarden en een koning en koningin. En als je met één van jouw stukken op die van een tegenstander komt, dan sla je diegene. Die is dat stuk dan kwijt voor de rest van het spel. En uiteindelijk is het het doel dat je met één van jouw stukken de koning van de ander slaat. En als je tegenstander dan geen kant op kan, dan staat diegene schaakmat en heb jij gewonnen.
Alle schaakstukken hebben een eigen manier van bewegen. Zo heb je de koning, die mag elke richting op. Dus naar voor, schuin naar de zijkant, maar één stap tegelijk. Dan heb je de koningin. Die mag ook alle richtingen op, alleen zij mag zo ver als ze wil. Dan heb je het paard, die doet een paardensprong: die gaat twee naar voor en mag eentje opzij. Die mag ook over andere stukken heen. Dan heb je een loper. Die gaat schuin, dus die gaat zo. Dan heb je de toren en die mag recht vooruit, in rechte lijnen of opzij. Dan heb je nog de pionnen en die mogen eentje vooruit. Maar als ze een stuk gaan slaan, dan gaan ze schuin. Het is een hele hoop te onthouden, maar ik denk dat ik er wel uit kom.