Clipphanger

‘Hun’ komt altijd van pas als bezittelijk voornaamwoord. Dit is mijn kleding, en dat is hun kleding. Da’s niet verwarrend, want ‘hen kleding’, dat zeg je niet. Tenzij je de kleding van een vrouwtjeskip bedoelt. Maar hoe vaak komt dat nou voor? ‘Hen’ wordt wel gebruikt als lijdend voorwerp: ik zie hen, ik vind hen leuk, en dus complimenteer ik hen. ‘Hun’ wordt ingezet als meewerkend voorwerp: ik geef hun allemaal een nieuw trainingspak, want dat heb ik hun nou eenmaal beloofd. Als je geen zin hebt om je zin te gaan ontleden, dan zijn er lange lijsten met werkwoorden die ‘hun’ of ‘hen’ krijgen. En je kan ook altijd nog een beetje vals spelen, door te kiezen voor ‘ze’. Ik vind ze leuk, dus geef ik ze een kusje. Slijmbal. Na een voorzetsel hoef je ook nooit te dubben: dan is het altijd ‘hen’: ik geef een lolly aan hen, dat doe ik graag voor hen, omdat ik vrienden ben met hen. Deze regels zijn in de 17de eeuw ingevoerd door de Leidse grammaticus Christiaen van Heule. Maar tegenwoordig vegen steeds meer mensen hun kont ermee af, omdat het ze niks kan schelen. Sorry, Christiaen!